Het diesel-elektrische stroomlijnmaterieel
materieel '34 - 3
Last edited November 10, 2013 |
door Gerard van de Weerd |
Dieselelektrische drierijtuigtreinstellen mat '34
In de beginjaren van de vorige eeuw werden in Nederland vele nieuwe technieken ingevoerd.
Elektrische treinen waren in ons land inmiddels aanwezig en daar waar nog geen bovenleiding
was, verschenen de dieseltreinen op het spoor.
De dertiger jaren van de vorige eeuw waren voor de NS extra reden om vernieuwend over
te komen. De spoorwegen kampten met de economische crisis, met toenemende concurrentie
van het wegverkeer en met afnemende populariteit. De Nederlandsche Spoorwegen hadden
plannen het middennet te elektrificeren (Amsterdam-Utrecht-Eindhoven en Den Haag/Rotterdam-Utrecht-Arnhem),
maar de elektriciteitsmaatschappijen wilden de spoorwegen als grootverbruiker geen
lagere energietarieven berekenen. Daarom bestelde men in 1933 met spoed nieuwe dieseltreinstellen,
welke in 1934 afgeleverd werden. Op deze wijze wilden zij aantonen dat het railvervoer
nog altijd modern was en nog lang niet had afgedaan. De president-directeur van de
NS, ir. Hupkes introduceerde toen in Nederland gestroomlijnde driewagenstellen van
eigen ontwerp, aangedreven door dieselmotoren, met een ongekend comfort en hoge snelheid.
De treinstellen werden afgeleverd in een opvallende zilverkleur, waardoor ze een revolutionaire
verschijning vormden op de Nederlandse rails. Ze kregen veel aandacht en dwongen tot
ver over de grenzen respect af! In dezelfde tijd kwam de overgang van geklonken constructies
naar laswerk tot stand, waardoor de rijtuigbakken niet meer hoekig en bezaaid met
klinknagels waren. Dit gladde uiterlijk benadrukte de specifieke kenmerken van de
stroomlijnvorm nog eens extra. De nieuwe dieseltrein werd nu het symbool van de modernisering
van de spoorwegen in moeilijke tijden
|
|
|
Bk
bakcode:
105.001 t/m 105.040
baklengte: 21980 mm |
|
mD
bakcode:
102.001 t/m 102.035,
103.001 t/m 103.005
baklengte: 23200 mm |
|
|
|
Ck
bakcode:
101.001 t/m 101.040
baklengte: 24840 mm |
|
|
|
serie DE 3 11 - 50
|
ontwerpsnelheid 140 km/h |
dienstsnelheid 105 / 125 km/h |
lengte: 62.800 m |
gewicht: 101 ton |
vermogen: 600 kW |
5,5 kW/ton |
zitplaatsen 2e klas: 48
(na 1950: 24)
|
zitplaatsen 3e klas: 112
(na 1950: 144) |
asformule: 2 + A1A + A1A' + 2 |
|
|
|
Van de veertig dieseltreinstellen bouwde Werkspoor de nummers 1 tot en met 25, Beijnes
de nummers van 26 tot 35 en Allan de nummers van 36 tot 40. Op 12 maart 1934 werd
het eerste treinstel aan de pers vertoond en maakte een rit van Utrecht naar Arnhem.
Tijdens proefritten daarna in maart en april van 1934 zijn topsnelheden behaald van
ruim 140 km/h. De Nederlandsche Spoorwegen stelden de dienstregelingsnelheid vast
op 105 km/h, hetgeen in 1938 werd verhoogd naar 125 kilometer per uur, een snelheid
die voor die tijd ongekend hoog was. Op 15 mei 1934, twee maanden na de aflevering
van de eerste stellen, kwamen zij in de reizigersdienst op het middennet. Helaas waren
in die meimaand nog niet alle dieseltreinstellen waren afgeleverd, waardoor zogenaamde
'stoomdiesels' vervangende diensten moesten gaan verzorgen.
1e proefrit Utrecht - Arnhem |
: |
9 maart 1934 |
2e proefrit Utrecht - Arnhem |
: |
14 maart 1934, hoogste snelheid 143 km/h |
1e rit voor publiek |
: |
19 april 1934 |
Promotierit voor Tweede Kamer |
: |
20 april 1934 |
Promotierit voor Eerste Kamer |
: |
25 april 1934 |
Eerste inzet in normale dienst |
: |
15 mei 1934 |
Laatste rit in normale dienst |
: |
13 december 1963 |
Rijtuigindeling
Bk
|
Dit koprijtuig bevatte open afdeling tweede klasse voor 24 personen, een groot balkon
met 4 klapzittingen en brede deuren en dan nog eens een open afdeling tweede klasse
voor 24 personen. Aan de niet kopzijde was nog een klein balkon met deuren. |
mD
|
In deze bak waren twee dienstruimtes, een voor de conducteur en een voor een eventuele
begeleider van de dieselmotor. Ook waren er twee toiletten voor de treinreizigers
en een grote bagageruimte van 1500 kg. Dan volgde de motorruimte voor de beide dieselmotoren
en daarachter bevond zich de derde klasse afdeling, ook met twee toiletten en een
open ruimte voor 24 personen.
|
Ck
|
Het tweede koprijtuig was geheel ingericht voor de derde klasse. Daartoe was het voorzien
van een grote open afdeling voor 56 personen, een groot balkon en nog een open afdeling
voor 32 personen. |
Nummering
DE-3 11 - 50 |
|
bakcodenummers per 1951 |
|
bakcodenummers per 1951 |
nummer
|
|
in dienst
|
fabrikant
|
dieselmotor
|
elektrisch
|
|
Ck
|
mCD
|
Bk
|
|
nummer
|
in dienst
|
fabrikant
|
dieselmotor
|
elektrisch
|
|
Ck
|
mCD
|
Bk
|
1
|
41 |
1934
|
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.001
|
102.001
|
105.001
|
|
21 |
1934 |
Werkspoor |
Maybach |
Heemaf |
|
101.021
|
102.021 |
105.021 |
2
|
42 |
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.002
|
102.002
|
105.002
|
|
22 |
1934 |
Werkspoor |
Maybach |
Heemaf |
|
101.022 |
102.022 |
105.022 |
3
|
43 |
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.003
|
102.003
|
105.003
|
|
23 |
1934 |
Werkspoor |
Maybach |
Heemaf |
|
101.023 |
102.023 |
105.023 |
4
|
44 |
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.004
|
102.004
|
105.004
|
|
24 |
1934 |
Werkspoor |
Maybach |
Heemaf |
|
101.024 |
102.024 |
105.024 |
5
|
45 |
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.005
|
102.005
|
105.005
|
|
25 |
1934 |
Werkspoor |
Maybach |
Heemaf |
|
101.025 |
102.025 |
105.025 |
6
|
46 |
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.006
|
102.006
|
105.006
|
|
26 |
1934 |
Werkspoor |
Maybach |
Heemaf |
|
101.026 |
102.026 |
105.026 |
7
|
47 |
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.007
|
102.007
|
105.007
|
|
27 |
1934 |
Werkspoor |
Maybach |
Heemaf |
|
101.027 |
102.027 |
105.027 |
8
|
48 |
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.008
|
102.008
|
105.008
|
|
28 |
1934 |
Werkspoor |
Maybach |
Heemaf |
|
101.028 |
102.028 |
105.028 |
9
|
49 |
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.009
|
102.009
|
105.009
|
|
29 |
1934 |
Werkspoor |
Maybach |
Heemaf |
|
101.029 |
102.029 |
105.029 |
10
|
50 |
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.010
|
102.010
|
105.010
|
|
30 |
1934 |
Werkspoor |
Maybach |
Heemaf |
|
101.030 |
102.030 |
105.030 |
11 |
|
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.011
|
102.011
|
105.011
|
|
31 |
1934 |
Werkspoor |
Maybach |
Heemaf |
|
101.031 |
102.031 |
105.031 |
12 |
|
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.012
|
102.012
|
105.012
|
|
32 |
1934 |
Werkspoor |
Maybach |
Heemaf |
|
101.032 |
102.032 |
105.032 |
13 |
|
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.013
|
102.013
|
105.013
|
|
33 |
1934 |
Werkspoor |
Maybach |
Heemaf |
|
101.033 |
102.033 |
105.033 |
14 |
|
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.014
|
102.014
|
105.014
|
|
34 |
1934 |
Werkspoor |
Maybach |
Heemaf |
|
101.034 |
102.034 |
105.034 |
15 |
|
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.015
|
102.015
|
105.015
|
|
35 |
1934 |
Werkspoor |
Maybach |
Heemaf |
|
101.035 |
102.035 |
105.035 |
16 |
|
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.016
|
102.016
|
105.016
|
|
36 |
1934 |
Allan
|
Stork |
Smit
|
|
101.036 |
103.001 |
105.036 |
17 |
|
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.017
|
102.017
|
105.017
|
|
37 |
1934 |
Allan
|
Stork |
Smit
|
|
101.037 |
103.002
|
105.037 |
18 |
|
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.018
|
102.018
|
105.018
|
|
38 |
1934 |
Allan
|
Stork |
Smit
|
|
101.038 |
103.003
|
105.038 |
19 |
|
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.019
|
102.019
|
105.019
|
|
39 |
1934 |
Allan
|
Stork |
Smit |
|
101.039
|
103.004
|
105.039 |
20 |
|
1934 |
Werkspoor
|
Maybach
|
Heemaf
|
|
101.020
|
102.020
|
105.020
|
|
40 |
1934 |
Allan
|
Stork |
Smit |
|
101.040
|
103.005
|
105.040 |
(Pas na de oorlog kreeg elk rijtuig een eigen uniek nummer, een zogenaamd bakcodenummer.
Voor de Ck was dit 101.001, enzovoort.
Ondanks treinstelvernummeringen bleef dit unieke bakcodenummer altijd gekoppeld aan
het betreffende rijtuig.)
Uitvoering
Bij
deze dieseldrieën is men afgestapt van het principe dat ieder rijtuig zijn eigen draaistellen
hoort te hebben. Om treingewicht te besparen werden de bakken gemeenschappelijk opgelegd.
De buitenste draaistellen zijn tweeassige loopdraaistellen, de middelste draaistellen
zijn vanwege het motorgewicht drieassige gemotoriseerde draaistellen. Ieder stel was
samengesteld uit drie rijtuigen welke op vier draaistellen rustten. De buitenste draaistellen
waren twee-assig, de binnenste draaistellen drieassig uitgevoerd, dit ter vermijding
van hoge asbelastingen vanwege het gewicht door de dieselelektrische aandrijving.
Die drieassige draaistellen waren verder voorzien van twee elektromotoren die de buitenste
assen aandreven.
De treinstellen waren ruim tweeënzestig meter lang en een gewicht van vijfenzeventig
ton. Dit verhoudingsgewijs lage gewicht werd verkregen doordat de bakken zelfdragend
waren opgebouwd met geconstrueerde kokers over de hele lengte. Hierdoor waren zware
frames uit geprofileerde stalen balken, zoals men dat voor rijtuigen gewend was, niet
meer nodig. Ook werd het hele treinstel gelast in plaats van geklonken en werd er
voor veel onderdelen gebruik gemaakt van relatief licht aluminium. Voorts zorgden
holle assen voor een verdere gewichtsvermindering.
De kopbak met de tweede klasse-afdeling, de mB, is tachtig 80 centimeter korter dan
de mC met de derde klasse-afdeling.
Door het toepassen van verschillende typen motoren varieerde het gewicht van de treinstellen
tussen 101 en 109 ton.
|
Stoomdiesels
De NS liet 40 treinstellen bouwen zonder een en ander goed uit te testen. In 1933
was de financiële positie van Werkspoor niet al te best. De NS dienden bij de bestelling
al gelijk een voorschot van 2 miljoen gulden te betalen aan Werkspoor . In januari
1934 bleek reeds dat voor de inbedrijfstelling op april 1934 de benodigde treinstellen
niet gereed zouden zijn. Maar in het nieuwe spoorboekje was men reeds uitgegaan van
een dienstuitvoering met kortere rijtijden vanwege de dieseltractie. Maar het was
al te laat om de dienstregeling terug te draaien en als alternatief moest men wel
weer terugvallen op de stoomlocomotief.
Er ontstond een nieuw begrip, de "stoomdiesel". Hiervoor maakte men gebruik van lichte
en snelle stoomtreinen met goede locs en kundige machinisten. Voor de rijtuigen ging
men uit van houten vierassige rijtuigen om de snelle rijtijden mogelijk te maken.
Als tractie werd meestal gekozen voor een 3700, slechts een enkele keer van een 3900
of 6100. De samenstelling was volgens onderstaand schema met een treingewicht van
240 ton. Er werden negen van dit soort treinen geformeerd.
Op 15 mei waren er slechts drie dieseltreinstellen afgeleverd in plaats van de benodigde
negen stellen.
De stoomtractie moest de rest maar voor zijn rekening nemen!
|
DIV
|
serie D 6001 - 6055 (HSM)
soms serie 6061-6100 (stalen DIV) |
C10c |
serie C 6026 - 6080 (SS)
serie C 6101 - 6188 (SS)
serie C 6201 - 6309 (HSM) |
BC9c |
serie BC 6001 - 6060 (SS) |
AB8c |
serie AB 6231 - 6345 (HSM) |
|
Stoomdieseldienst Amsterdam-Utrecht-Eindhoven en Gouda-Utrecht-Arnhem |
|
|
|
|
|
|
|
|
loc |
DIV |
C10c |
BC9c |
AB8c |
C10c |
BC9c |
AB8c |
|
Maybach is een Duits automerk, waarvan de oorsprong ligt in 1909, toen Wilhelm Maybach
en Ferdinand Graf von Zeppelin een fabriek oprichtten voor motoren. Dit bedrijf, Luftfahrzeug-Motorenbau
GmbH, produceerde motoren voor zeppelins.
Na de Eerste Wereldoorlog was het Duitse bedrijven door het Verdrag van Versailles
niet toegestaan om motoren te produceren voor vliegtuigen en luchtschepen. Het bedrijf
werd omgedoopt naar Maybach-Motorenbau GmbH en ging zich toeleggen op de productie
van allerlei motoren en ook op de productie van auto's.
Onder andere heeft Maybach dieselmotoren geproduceerd voor treinen, voor onderzeeboten
en voor tanks.
|
|
Had men de toen in dienst zijnde stalen rijtuigen ingezet met een ongeveer vergelijkbaar
comfort als de dieseldrieën dan zou men door het gewicht hiervan niet dezelfde rijtijden
aan kunnen houden.
Al snel na hun indienststelling ontstonden er grote problemen met de dieselaandrijvingen.
In augustus 1934 viel de ene na de andere Maybach motor uit met krukasproblemen, waardoor
vele treinstellen aan de kant kwamen te staan. Begin september waren er al 35 Maybach
motoren defect. De treinstellen met Ganz/Stork motoren hadden veel minder last van
trillingen en konden wel door blijven rijden.
De volgende problemen deden zich voor:
- De brandstoftanks lagen onder de motoren, de brandstof werd opgevoerd met luchtdruk,
hetgeen voor een niet constante toevoer zorgde, waardoor ongelijke krukasbelastingen
ontstonden
- Te elastische opstelling van de dieselmotor/generator combinatie waardoor hevige
trillingen ontstonden
- De machinisten hadden geen ervaring met deze nieuwe tractievorm, maar vanwege de
opstelling hoorden ze ook niet alles, ze hadden alleen maar een paar metertjes in
de cabine om zich op te oriënteren.
Het opsporen van de problemen voor de technici van Werkspoor en van Maybach en herstel
van de schade was een kwestie van lange adem. Pas na drieëneenhalf jaar, in 1937 waren
de problemen afdoende verholpen.
Door het succes van de dieseltreinen was het de NS nu wel gelukt om goede contracten
af te sluiten met de elekticiteitsmaatschappijen, waardoor op het middennet steeds
meer bovenleidingsportalen verschenen. De dieseltreinstellen dienden dus te verhuizen
naar andere trajecten in het oosten en noorden van het land.
Frontseinen
Oorspronkelijk had was de bedoeling dat de treinstellen een zelfde seinbeeld als stoomlocomotieven
moesten kunnen voeren. Zij dienden dus een A-frontsein te kunnen voeren en twee rode
sluitseinen. Daartoe zijn boven de cabineramen drie lampopeningen naast elkaar aangebracht,
de beide buitenste met een rood glas en daartussen een witte. Deze middelste was voorzien
van verwisselbare gekleurde glaasjes om meerderde seinkleuren (seinbeelden) te kunnen
tonen. Reeds bij indienststelling van de nieuwe dieseltreinen bleek al snel dat extra
seinbeelden op deze wijze niet meer nodig waren en twee jaar later werd dit principe
verlaten. Het middelste sein maakte men van binnenuit dicht en de beide buitenste
seinen kregen aanpassingen voor wisselbare glaasjes.
Bij grote revisies werd dit niet meer werkende sein vaak helemaal weggehaald. Desondanks
hebben er een aantal treinstellen met dit middelste 'sein' tot het eind rondgereden,
al was hierbij wel het binnenwerk verwijderd.
Aanpassingen
Per
15 mei 1934 werden de treinstellen ingezet voor de reizigersdienst op het middennet.
Maar nog in hetzelfde jaar werden de treinen 1 tot en met 10 vernummerd tot 41 tot
50.
Men beweerde dat de reizigers in de war raakten tussen de klasseaanduiding en de nummerplaten
van de treinen.
De treinstellen waren afgeleverd met bovenschuifraampjes met een hoogte van 25 cm.
Hierdoor konden de reizigers niet goed naar buiten zwaaien bij het afscheid nemen.
In 1937 zijn de schuifbare halve bovenramen vergroot tot een hoogte van 35 cm. Dit
gebeurde in de werkplaats Haarlem, waar de stellen in onderhoud waren. De cabine-
en motorwagendeuren werden tegelijkertijd voorzien van tweedelige zakramen.
In 1938 werden de Unirop koppelingen vervangen door Scharfenberg koppelingen.
Bij de indeling van de rijtuigbakken was men ervan uitgegaan dat de instappende reizigers
gebruik maakten van de dubbele schuifdeuren in het midden van de bakken, en dat de
uitstappende reizigers gebruik maakten van de klapdeuren aan de uiteinden van de bakken.
Dit om niet tegen de reizigersstroom in te lopen. Aan de buitenzijde hingen daarvoor
(onder de klasseborden) emaille bordjes met teksten INGANG en GEEN INGANG. In de praktijk
trok niemand zich hier iets van aan en voor 1940 waren deze bordjes al weer verwijderd.
Bij de DE3 was reeds in de jaren 1940/1943 van de Bk de afdeling a 24 personen grenzende
aan de mCD gewijzigd in een afdeling van 32 personen fac II/IIIe klasse. De tweede
klasse banken voor één respectievelijk twee personen ter weerszijden van de middendoorloop
werden vervangen door beklede banken voor twee personen aan weerszijden van de middendoorloop.
De normale derde klas banken werden nu in deze afdeling geplaatst.
Koppeling
Het was niet de bedoeling deze treinstellen in elektrische treinen of in stoomtreinen
te vervoeren.
Om het tijdrovende koppelen te voorkomen werd gekozen voor de Schaku-Unirop automatische
koppeling, een koppeling die het mogelijk maakte zonder tussenkomst van een rangeerder
alle noodzakelijke verbindingen tot stand te brengen. Naast de mechanische verbinding,
die de functie van het trek- en stootwerk overnam, konden elektrische- en luchtkoppelingen
tot stand worden gebracht.
Vanaf 1938 werden de dieseltreinstellen voorzien van een nieuwe verbeterde Scharffenbergkoppeling.
Dit type koppeling was inmiddels ook aanwezig bij het elektrische stroomlijnmaterieel.
Probleemjaren
Halverwege de dertiger jaren werd treinstel 44 zwaar beschadigd door de tender van
een stoomloc van de 2100-serie, maar kon toen wel hersteld worden.
De Tweede Wereldoorlog heeft stevig huisgehouden in deze treinstellen.
Door de rantsoenering van de dieselolie werden de dieseldrie-treinstellen nog maar
sporadisch ingezet. Door oorlogshandelingen raakte vooral sinds 1944 een groot gedeelte
zwaar gehavend, meerdere treinstellen waren zelfs doorzeefd met kogelgaten.
Treinstel 25 was al in 1940 afgevoerd vanwege het bombardement op Rotterdam.
Onherstelbaar waren in 1945 de stellen 18, 20, 21, 23, 36, 38, 43 en 49 en werden
gesloopt.
Er bleven nog diverse incomplete stellen over waarvan diverse rijtuigbakken niet voor
herstel in aanmerking kwamen.
Door allerlei bakken te combineren kwam men in 1947 aan onderstaande treinstellen:
samenstelling in 1947 |
|
samenstelling zomerdienst 1949 |
|
samenstelling in 1950 |
nummer
|
Bk
|
mCD
|
Ck
|
|
nieuw nummer
|
Bk
|
mCD
|
Ck
|
|
Bk
|
mCD
|
Ck
|
nummer
|
42 |
42
|
42
|
42
|
|
21 |
42
|
42
|
42
|
|
42
|
45
|
42
|
21 |
44 |
44
|
44
|
44
|
|
18 |
44
|
32
|
32
|
|
44
|
33
|
32
|
18 |
45 |
48
|
45
|
48
|
|
12 |
48
|
13
|
46
|
|
48
|
30
|
46
|
12 |
46 |
46
|
46
|
13
|
|
27 |
46
|
46
|
13
|
|
46
|
27
|
13
|
27 |
47 |
47
|
47
|
47
|
|
20 |
47
|
47
|
47
|
|
47
|
44
|
47
|
20 |
48 |
13
|
48
|
45
|
|
25 |
13
|
45
|
48
|
|
13
|
47
|
48
|
25 |
11 |
11
|
11
|
27
|
|
11 |
11
|
11
|
27
|
|
11
|
11
|
27
|
11 |
13 |
45
|
13
|
46
|
|
13 |
45
|
48
|
45
|
|
45
|
13
|
45
|
13 |
16 |
16
|
16
|
16
|
|
16 |
16
|
16
|
16
|
|
16
|
16
|
16
|
16 |
17 |
17
|
17
|
17
|
|
17 |
17
|
14
|
17
|
|
17
|
17
|
17
|
17 |
22 |
22
|
22
|
22
|
|
22 |
22
|
22
|
22
|
|
22
|
22
|
22
|
22 |
24 |
24
|
24
|
24
|
|
24 |
24
|
24
|
24
|
|
24
|
24
|
24
|
24 |
26 |
26
|
26
|
26
|
|
26 |
26
|
26
|
26
|
|
26
|
26
|
26
|
26 |
27 |
27
|
27
|
14
|
|
14 |
14
|
27
|
14
|
|
14
|
14
|
14
|
14 |
30 |
30
|
30
|
30
|
|
15 |
30
|
30
|
30
|
|
30
|
32
|
30
|
15 |
32 |
32
|
32
|
32
|
|
19 |
32
|
33
|
33
|
|
32
|
42
|
33
|
19 |
33 |
33
|
33
|
33
|
|
23 |
33
|
44
|
44
|
|
19
|
46
|
44
|
23 |
|
|
40 |
40
|
40
|
40
|
|
40
|
40
|
40
|
40 |
|
17
|
|
48
|
|
Kort na de oorlog had men op deze wijze al weer 17 treinstellen met Maybach (nummers
11 t/m 27) en 1 treinstel met Stork/Ganz (nummer 40) motoren dienstvaardig kunnen
krijgen. De nummering van de treinstellen zijn gekoppeld aan het nummer van de dienstdoende
mCD.
Vlak na de oorlog waren er nog niet voldoende dieselmotoren leverbaar. Enkele reeds
opgeknapte treinstellen -nog zonder motoren- werden in 1948 op het traject Amsterdam-Dordrecht
gebruikt als volgrijtuigstellen, met andere woorden, ze werden getrokken door elektrische
treinstellen.
In 1949/1950 waren er de nodige veranderingen. Tot dan toe werd bij revisie aan de
motorwagen het gehele treinstel uit dienst genomen. Vanaf nu deed men dit niet meer
en werden motorrijtuigen uitgewisseld om zoveel mogelijk treinstellen in dienst te
houden. De motorrijtuigen kregen bovendien eigen stelnummers, die blijkbaar in volgorde
van reparatie gegeven werden en niet meer in relatie stonden tot hun vooroorlogse
nummers of van de treinstelnummers waarin zij op dat moment geplaatst werden. Dit
alles komt de overzichtelijkheid van de tabellen niet ten goede. Met andere woorden,
het is ondoenlijk om al die gegevens te achterhalen en te rubriceren.
Gelijktijdig zorgde men bij de treinstellen voor een gesloten nummerreeks door de
hogere nummers op te vullen op de plaatsen van de lage opengevallen nummers.
12-cilinder Maybach motoren 410 pk bij 1400 omwentelingen per minuut
8-cilinder Stork/Ganz motoren 375 pk bij 1400 omwentelingen per minuut
8-cilinder Werkspoor RUB 168 430 pk bij 1400 omwentelingen per minuut
|
Na reparatie van nog meer bakken werden er begin jaren '50 nog eens 11 treinstellen
op de baan gebracht worden, namelijk 10 ex-Maybach en 1 ex Stork dieseltreinstel.
Ook kwam er als reserve nog een extra motorbak beschikbaar.
Al deze treinstellen werden voorzien van de nieuwe Werkspoormotoren type RUB 168.
samenstelling vanaf 1951 |
Bk
|
mCD
|
Ck
|
nieuw treinstel nummer
|
|
motor
|
treinstel nummer in 1952
|
11
|
11
|
27
|
11 |
11
|
Maybach
|
141
|
48
|
30
|
46
|
12 |
was 13
|
Maybach
|
142
|
45
|
13
|
45
|
13 |
was 48
|
Maybach
|
143
|
14
|
14
|
14
|
14 |
was 27
|
Maybach
|
144
|
30
|
32
|
30
|
15 |
was 30
|
Maybach
|
145
|
16
|
16
|
16
|
16 |
16
|
Maybach
|
146
|
17
|
17
|
17
|
17 |
17
|
Maybach
|
147
|
44
|
33
|
32
|
18 |
was 32
|
Maybach
|
148
|
32
|
42
|
33
|
19 |
was 33
|
Maybach
|
149
|
47
|
44
|
47
|
20 |
was 47
|
Maybach
|
150
|
42
|
45
|
42
|
21 |
was 42
|
Maybach
|
151
|
22
|
22
|
22
|
22 |
22
|
Maybach
|
152
|
19
|
46
|
44
|
23 |
was 44
|
Maybach
|
153
|
24
|
24
|
24
|
24 |
24
|
Maybach
|
154
|
13
|
47
|
48
|
25 |
was 45
|
Maybach
|
155
|
26
|
26
|
26
|
26 |
26
|
Maybach
|
156
|
46
|
27
|
13
|
27 |
was 46
|
Maybach
|
157
|
28
|
48
|
28
|
28 |
28
|
RUB (ex Maybach)
|
158
|
29
|
29
|
29
|
29 |
29
|
RUB (ex Maybach)
|
159
|
50
|
50
|
50
|
30 |
was 50
|
RUB (ex Maybach)
|
160
|
31
|
31
|
31
|
31 |
31
|
RUB (ex Maybach)
|
161
|
41
|
41
|
41
|
32 |
was 41
|
RUB (ex Maybach)
|
162
|
27
|
28
|
12
|
33 |
was 12
|
RUB (ex Maybach)
|
163
|
37
|
34
|
11
|
34 |
was 11
|
RUB (ex Maybach)
|
164
|
35
|
35
|
35
|
35 |
35
|
RUB (ex Maybach)
|
165
|
33
|
19
|
19
|
36 |
was 19
|
RUB (ex Maybach)
|
166
|
15
|
15
|
15
|
37 |
was 15
|
RUB (ex Maybach)
|
167
|
|
12
|
|
|
|
RUB (ex Maybach)
|
|
39
|
39
|
39
|
39 |
39
|
RUB (ex Stork/Ganz)
|
169
|
40
|
40
|
40
|
38 |
was 40
|
Stork/Ganz
|
168
|
Treinstel 28 was de eerste, die de nieuwe Werkspoor RUB-motor kreeg ingebouwd.
Om nummerbotsingen te voorkomen vanwege de komst van de "Blauwe Engelen" werden de
dieseldrietreinstellen nog eens omgenummerd naar 141-169 en de motorrijtuigen naar
141-170.
De nummers 168 en 169 zijn de oud-Stork-wagens 40 en 39.
In 1956 werden ook de 146, 148 en 158 voorzien van RUB motoren.
In 1957 werden de motorbakken met de originele Maybach motoren buiten dienst
gesteld. Dat waren de 141-145, 147 en 149-157. Tegelijkertijd werd gekeken welke kopbakken
er het slechtste aan toe waren en die werden ook afgevoerd. De resterende rijruigen
werden opnieuw geformeerd tot complete treinstellen. Vanaf dat moment waren er nog 14 treinstellen
in dienst plus een extra motorrijtuig.
In 1960 dreigden er alweer nummerbotsingen te ontstaan vanwege de nieuwe dieseldrieën
Plan U. De oude dieseldrieën werden niet nog eens vernummerd, maar kregen simpelweg
administratief een o (van oud) achter hun nummer toegevoegd ter onderscheid.
Eind 1963 en begin 1964 gingen de laatste treinstellen buiten dienst.
Het allerlaatste treinstel was de 156 dat -nadat het nog verder verminkt was als oefenobject
voor de dienst bedrijfzelfbescherming- in juli 1965 voor sloop naar Mijdrecht werd
gebracht.
samenstelling jaren '60 |
ABk
|
mBD
|
Bk
|
treinstel nummer
|
45
|
28
|
40
|
143 o
|
14
|
? 29
|
14
|
144 o
|
30
|
? 1
|
30
|
145 o
|
16
|
? 10
|
16
|
146 o
|
17
|
? 12
|
17
|
147 o
|
47
|
? 15
|
41
|
150 o
|
22
|
? 19
|
22
|
152 o
|
19
|
? 34
|
24
|
153 o
|
46
|
31
|
26
|
157 o
|
31
|
? 35
|
31
|
161 o
|
27
|
33
|
42
|
163 o
|
35
|
8
|
35
|
165 o
|
15
|
? 39
|
15
|
167 o
|
39
|
? 40
|
39
|
169 o
|
plaatsing motorwagens niet met zekerheid vast te stellen
|
Vernummeringen
In 1950 werden voor alle treinstellen in Nederland bakcodenummers ingevoerd waarbij
ook vermiste of beschadigde bakken alsnog genummerd werden om administratief alles
op orde te krijgen. Deze bakcodenummers stonden los van de treinstelnummers of rijtuignummers
op de bakken. De naoorlogse treinstelnummers waren gebaseerd op de nummers van de
Bk rijtuigen waarbij de hoogste nummers de gaten opvulde van de verloren geraakte
rijtuigen. De koprijtuigen werden als “set” (treinstel) genummerd in de serie 11-40.
Men hield voor de motorrijtuigen eigen stelnummers aan (ondanks dat het slechts één
rijtuig betrof) die afwijkend waren van de vooroorlogse nummers, maar ook afweken
van het naoorlogse stelnummer waarin ze op dat moment geplaatst waren. Dit om vernummeringen
als gevolg van het uitwisselen van motorrijtuigen te voorkomen. Revisies van motorwagens
duren langer dan die van de andere bakken, zodat er doorgewisseld werd.
De stellen die na 1950 nieuwe motoren hadden gekregen kregen daarbij een ander bakcodenummer,
echter met behoud van het in 1950 toegekende volgnummer (104.xxx i.p.v 102.xxx).
De komst van de nieuwe Allan-stellen in 1952, de zogenaamde “Blauwe Engelen”, resulteerde
in een laatste vernummering. De diesel drietjes kregen voortaan nummers in de serie
141-170.
In 1960 dreigde er weer een nummerbotsing te ontstaan, nu vanwege de introductie van
de nieuwe dieselelektrische driewagenstellen Plan U. Admistratief kregen de oude dieseldrieën
een "o" achter hun nummer zijnde van "oud". Aan de buitenkant werd dit onderscheid
niet aangebracht.
Kleurstelling
De treinen kwamen in een fraaie zilverachtige kleur in dienst, afgezet met aan boven-
en onderzijde smalle rode biezen. Op de neus was de bies wat breder gehouden. Maar
deze zilverachtige kleur werd al heel snel lelijk, waardoor de stellen na twee jaar
al 'stroomlijngroen' werden geschilderd met rode biezen.
In augustus 1954 kwam de DE3 152 als eerste in dienst in een blauwe kleur met rode
biezen en werden alle treinstellen bij revisies ook blauw geschilderd.
Slechts één treinstel is voorzien geweest van een proefsnor, de latere vijfvingerige
vlerk hebben zij nooit gekregen. En er heeft ook nooit een dergelijk treinstel in het dieselrood rondgereden!
Vanwege intensief onderhoud aan de motorwagens kwamen combinaties voor van blauwe
treinstellen met groene motorwagens en omgekeerd!
Niet alle treinstellen zijn blauw geweest, sommigen gingen nog in de groene kleurstelling
naar de sloop.
Klasseborden tot 1947
|
|
Klasseborden van 1947 tot juni 1956
|
|
Klasseborden van 1956 tot 1965
|
|
De geel gekleurde streep boven de eerste klas compartimenten werd aangebracht vanaf
1957.
|
Kleuruitvoering van de DE3
Spoorwegmuseum
Halverwege de jaren zestig is het snel gedaan met deze oude dieseldrieën. Gelukkig
werd een stel bewaard, als aandenken aan een periode waarin zelfs wasmiddelen en zegeltjes
vernoemd werden naar dit fenomeen. De DE3 169 was niet gesloopt, maar werd bewaard
in de voormalige locomotievenloods in Nijmegen. Pas in 1967 wordt dit stel in Haarlem
uiterlijk opgeknapt en wordt op 29 februari 1968, onder het oorspronkelijke nummer
27 naar het Spoorwegmuseum in Utrecht gesleept. Het treinstel bestond uit twee blauwe
kopbakken en een groene motorwagen voordat het overgeschilderd werd in het oorspronkelijke
grijs. De aandrijving is niet gereviseerd, op eigen kracht rijden zit er niet in.
Uit praktisch oogpunt zijn niet alle latere aanpassingen ongedaan gemaakt. Het interieur
is wel groterdeels in oude luister hersteld, maar bijvoorbeeld de extra ventilatoren
en raamwijzigingen heeft men zo gelaten. Ook de nieuwere Scharfenberg koppelingen
heeft men laten zitten.
In april 2009 is het treinstel weer opnieuw geschilderd in Tilburg.
Het spoorwegstel is opgebouwd uit de bakken Ck 101.012, mCD 102.027 en Bk 105.027.
Inzet
Op 15 mei 1934 worden de treinstellen ingezet voor de reizigersdienst op het middennet.
De eerste rit vond plaats op 19 april 1934. Maar liefst veertig stuks zouden met ingang
van de zomerdienst van 1934 dienst gaan doen op het middennet, de lijnen vanuit Utrecht
naar Den Haag Staatsspoor, Rotterdam Maas, Amsterdam Weesperpoort, Arnhem en Eindhoven.
In 1938 is het middennet onder de rijdraad gebracht en elektrische stellen nemen nu
de diensten over. De dieseldrieën gaan dan rijden tussen Amsterdam-Den Haag-Rotterdam
naar Groningen , Enschede en Oldenzaal. Eveneens kwamen ze te rijden tussen Hilversum
en Utrecht, alsmede van Dordrecht en Utrecht op Maastricht en tussen Amsterdam en
Utrecht. Hierbij reden ze heel vaak gekoppeld tot twee of drie dieseldrie-treinstellen.
De plannen om deze treinen in 1940 door de komst van de diesel vijven weer een ander
werkgebied te geven leden schipbreuk door het uitbreken van de oorlog.
Op het traject Amsterdam-Dordrecht gebruikte men in 1948 twee dieseldrieën, welke
als volgrijtuigstellen gingen rijden. De dieselmotoren waren nog niet ingebouwd en
ze werden getrokken door elektrische treinstellen. De stellen 40 en 48 deden als zodanig
dienst in de samenstelling: ElD4(601)+DE3+ElD2(201). Er wordt slechts een dieseldrietreinstel
gebruikt per trein vanwege het "dode" gewicht, dat dan meegetrokken moet worden.
Na de oorlog wordt weer voortvarend de elektrificatie ter hand genomen en neemt de
belangrijke rol voor deze dieseldrieën langzaam af en worden zij verbannen naar secundaire
lijnen, zoals Groningen - Leeuwarden en Groningen - Nieuwe Schans. Wanneer in 1951
de dieseleentjes en dieseltweetjes worden aangeschaft, krijgen de dieseldrieën vanwege
nummerbotsingen nieuwe nummers in de serie 141 tot 169.
De elektrificatie naar het noorden komt in twee gedeelten gereed:
- op 7 jan. 1952 Amersfoort-Zwolle,
- op 18 mei 1952 Zwolle-Leeuwarden/Groningen.
In de korte tussenliggende periode worden de reizigers tussen Zwolle en Leeuwarden/Groningen
tijdelijk met twee gekoppelde dieseldrietjes vervoerd.
Na de oorlog deden de dieseldrieën op de lijn Amersfoort-Groningen en Leeuwarden gebroederlijk
dienst met de vijven. Na het onder de draad brengen van deze lijnen verhuisde het
materieel naar Zwolle-Arnhem en Nijmegen-Vlissingen, gevolgd door Roermond-Enschede.
Een deel reed ook enige tijd in de internationale dienst (!!) op de lijn Antwerpen-Roosendaal.
Tenslotte belandden ze op de secundaire lijnen zoals de Betuwe route Nijmegen-Dordrecht
en in het noorden Groningen-Nieuwe Schans.
Tot 13 december 1963 reden de allerlaatste stellen tussen Groningen en Roodeschool.
Slechts in januari 1964 waagde stel 144 zich te vertonen op de lijn Amersfoort-Rhenen
in het kader van televisie opnamen.
Treinsamenstellingen
De maximum combinatie was gesteld op twaalf rijtuigen.
|
DE 3 mat '34 serie 11 - 50 |
|
Schaalmodellen
Jarenlang was men op zelfbouw aangewezen om deze dieseldrieën in model te zien. Bij
een aantal modelspoorverenigingen hebben verschillende modelbouwers met behulp van
Lima Hondekoptreinstellen en Mastica zijwandjes zelf deze treinstellen gebouwd.
Maar gelukkig . . . . . . . . . . .
heeft MK Modelbouwstudio's sinds
2006 een dieselelektrisch driewagentreinstel in de collectie. Leverbaar zowel als
bouwset maar ook kant en klaar. De complete modellen zijn in alle drie de kleurvarianten
leverbaar.
|
Een heel bekend plaatje, uitgegeven in de dertiger jaren als promotie ter gelegenheid
van het nieuwe dieselmateriaal van de Nederlandsche Spoorwegen. |
|
(© 2010 collectie Gerard van de Weerd)
|
|
Drie groene treinstellen zijn onderweg van Zwolle naar Vlissingen. |
Vught, april 1938 |
(© 2010 collectie Gerard van de Weerd)
|
|
Aan de kop van trein 15 vertrek dieseldrie nummer 11 uit station Den Haag SS naar
Groningen. |
Den Haag, 1 december 1951 |
(© 2010 collectie Gerard van de Weerd)
|
|
Het blauwe treinstel 157 met de proefsnor bij de ingraving Emminkhuizer Berg in Gelderland. |
Veenendaal, 8 mei 1959 |
(© 2010 foto J.C. de Jong, collectie Gerard van de Weerd)
|
Maatvoering
Bk
koprijtuig mat.'34
baklengte 21525 mm
bakcodenummer: 105 |
|
|
mD
machinerijtuig mat.'34
baklengte 17740 mm
bakcodenummer: 102 |
|
|
Ck
koprijtuig mat.'34
baklengte 22335 mm
bakcodenummer: 101 |
|
|
Tabellen
Rijtuigcodering:
|
A |
eerste klasse |
B |
tweede klasse |
C |
derde klasse |
D |
bagage afdeling |
m |
(diesel)motor afdeling |
k |
koprijtuig
|
Bk |
koprijtuig met 2e klasse compartimenten |
|